Onafhankelijke journalistiek over de Vrije Universiteit Amsterdam | Sinds 1953
26 maart 2024

Wetenschap
& Onderwijs

Werksfeer speelt grote rol bij rommelig onderzoek

Bij bijna een derde van de gevallen van bedenkelijke onderzoekspraktijken speelt het klimaat op de afdeling een rol, blijkt uit het promotieonderzoek van Tamarinde Haven. “Jonge wetenschappers hebben rolmodellen nodig.”

Veel jonge wetenschappers hebben het gevoel dat ze er alleen voor staan in hun werk: dat ze de enigen zijn die vastlopen in hun analyses of bij wie de data niet aan hun hypotheses voldoen, dat ze de enigen zijn die moeite hebben met het harde werken dat de norm is in de wetenschap. Het is dat soort overtuigingen dat gerommel met data in de hand werkt, vond promovenda Tamarinde Haven in haar promotieonderzoek naar bedenkelijke onderzoekspraktijken bij de VU en de UvA en de Amsterdamse academische ziekenhuizen (toen nog twee: AMC en VUmc).

‘Ik weet niet wat jullie verwachtingen zijn, maar ik houd dit niet vol’

Haven herkent de ervaringen van jonge wetenschappers ook zelf. De overdracht van een impliciete norm kan in kleine dingen zitten, is haar eigen ervaring: “Van mijn ene begeleider Lex Bouter kreeg ik vaak mailtjes op zondag en dan had ik het gevoel dat ik er meteen mee aan de slag moest. Mijn andere begeleider Joeri Tijdink stuurde mailtjes om half één ’s nachts. Na een jaar heb ik ze gezegd: Ik weet niet wat jullie verwachtingen zijn, maar ik houd dit niet vol. Toen vertelde Lex me dat hij vaak vrij is op vrijdag en Joeri dat hij een avondmens is. Ze verwachtten niet van me dat ik op dezelfde tijden zou werken als zij, maar het is als jonge wetenschapper heel gemakkelijk om dat zo te interpreteren.”
Voor haar promotieonderzoek ondervroeg Haven 200 hoogleraren, 300 postdocs en universitair docenten en 500 promovendi over de werksfeer op hun afdeling en of ze weleens hadden meegemaakt dat een collega het niet al te nauw nam met de normen voor goed wetenschappelijk onderzoek. Wat bleek? De jongere wetenschappers bleken opvallend slechter te spreken over de werksfeer en de wetenschappelijke integriteit op hun afdeling dan de hoogleraren en de universitair hoofddocenten.

Grijs gebied

Sloppy science komt best vaak voor: uit eerder onderzoek blijkt dat ongeveer een derde van de wetenschappers zich weleens schuldig heeft gemaakt aan verschillende vormen hiervan. Het is het grote grijze gebied dat loopt van het weglaten van subgroepen uit je data om wel een verband te vinden (via het voortdurend checken of je al een verband hebt en dan ophouden met data verzamelen) tot het aanpassen van je artikel omdat de referenten het anders niet positief beoordelen. Dit is een veel groter gebied dan de echte wetenschapsfraude waarbij data worden verzonnen of wetenschappers plagiaat plegen.
“Ons vermoeden was dat de werkdruk, de sfeer op de afdeling en begeleiding een rol zouden spelen. Hoe eerlijker mensen zich behandeld voelen op hun werk, hoe meer ze geneigd zijn zichzelf ook eerlijk en open op te stellen”, vertelt Haven. En in haar data bleek er inderdaad een verband te bestaan tussen werksfeer en slordige wetenschap, ofwel: wetenschappers die de werksfeer op hun afdeling als negatiever beoordeelden hadden ook vaker vormen van sloppy science meegemaakt. Uit de analyse van Havens gegevens bleek dat bijna een derde van de gevallen van slordige wetenschap konden worden verklaard uit factoren als publicatiedruk, slechte begeleiding en een slecht onderzoeksklimaat. 

Onderlinge competitie en achterdocht

En hoewel Haven wist dat het met de werkdruk en werksfeer in de academische wereld niet al te best gesteld is, schrok ze er toch van hoe wijdverbreid de ontevredenheid van haar geïnterviewden was. Het meest ontevreden zijn medewerkers in de geesteswetenschappen die de eisen voor het binnenhalen van geld  vaak ondoenlijk vinden. En van de wetenschappelijke rangen zijn promovendi, postdocs en universitair docenten het meest ontevreden. Promovendi hebben last van onderlinge competitie en achterdocht. Terwijl postdocs vooral klagen over de druk om te publiceren. Over de begeleiding heerst algehele ontevredenheid onder jongere wetenschappers.

‘We zijn met z’n allen overwerk aan het normaliseren. Dat vind ik echt een zorgelijke ontwikkeling’

Haven praatte apart met groepen promovendi en gevestigde wetenschappers door over de problemen en mogelijke oplossingen. “Promovendi hebben een grote behoefte aan rolmodellen en aan een begeleider die echt naar ze luistert”, zegt ze. “En een meer open werksfeer zou ze helpen om hun eigen ervaringen te delen, ook als ze bijvoorbeeld vastlopen.”
Ze schrok van het aantal jonge wetenschappers dat ervaringen had met burn-out of klachten in die richting en de reacties van sommige leidinggevenden: Ach joh, ik heb ook al twintig jaar vastzittende schouders. Haven: “We zijn met z’n allen overwerk aan het normaliseren. Dat vind ik echt een zorgelijke ontwikkeling.”
Verschillende jonge wetenschappers kwamen met het idee van een opleidingstraject voor begeleiders: “Het wordt normaal gevonden dat je zonder opleiding zomaar een goede begeleider van anderen bent, zoals we vroeger ook vonden dat iedereen zomaar college moest kunnen geven. Maar waarom zou je mensen niet opleiden om anderen te begeleiden?  En net als met het onderwijs daar een kwalificatietraject voor maken?”
En dus ontwikkelde Haven zelf samen met een trainer een pilotcursus voor het begeleiden van promovendi. Die loopt zo goed dat Amsterdam UMC de cursus Superb Supervision is blijven gebruiken en ze er ook mee gestart zijn op de UvA en in Twente.

Unheimisch gevoel

Openheid, verwachtingen uitspreken, leren van fouten; het zijn allemaal softskills die niet matchen met het competitieve, individualistische klimaat dat overheerst in de wetenschap. En dat selecteert zichzelf uit: mensen die moeite hebben met de cultuur, verlaten de wetenschap, waardoor de alphatypes overblijven. Het verschil in perceptie tussen professoren en promovendi van zaken als integriteit en werksfeer dat uit haar onderzoek naar voren komt, zit Haven dan ook niet lekker: “Het is een vorm van natuurlijke selectie die me een unheimisch gevoel geeft. Het is voor de wetenschap niet goed als er maar één type mensen overblijft en uiteindelijk de top bereikt. De nadruk lag de laatste jaren te veel op beurzen binnenhalen en publiceren. Ik ben blij dat er heel langzaam, bijvoorbeeld bij organisaties als NWO wat meer oog komt voor andere vormen van wetenschappelijke prestaties.”

Tamarinde Haven promoveerde cum laude op donderdag 14 januari aan de VU. Haar proefschrift is hier in te zien.