Onafhankelijke journalistiek over de Vrije Universiteit Amsterdam | Sinds 1953
28 maart 2024

Wetenschap
& Onderwijs

Springstaartjes tellen in een ongewoon lab

Sommig wetenschappelijk onderzoek is niet alleen boeiend of nuttig, maar ook nog eens fotogeniek. Ecoloog Oscar Franken bouwde een charmant lab om extreem weer in na te bootsen voor onderzoek naar biodiversiteit.

Die verlichte buizen met gras erin, dat is Climecs. Het is een ongewoon ecologisch onderzoekslab, verstopt in de kelder van het W&N-gebouw. En ja, Climecs heeft iets met klimaatverandering te maken. In het lab staan veertig ‘kolommen’, zo noemen de onderzoekers ze. In elke kolom zit een stukje weiland en daarmee doen ecologen van de VU experimenten. Ze kunnen per kolom de temperatuur, neerslag en lichtsterkte variëren en kijken wat het effect daarvan is op de biodiversiteit in het mini-ecosysteem in de kolom.

Oscar Franken

“Ik ging promotieonderzoek doen naar de effecten van hittegolven op de biodiversiteit, maar de klimaatkamers die de VU had, waren daar niet geschikt voor”, vertelt Oscar Franken, die tegenwoordig wetenschappelijk coördinator is voor een project van de Rijksuniversiteit Groningen op Texel. “Die labs zijn ervoor gemaakt om het klimaat juist heel constant te houden en ze beginnen te haperen bij temperaturen boven de dertig graden. Maar voor mij begon het daar pas.”

Nieuwe gewassen testen

Dus bouwde Franken samen met de werkplaats voor elektronica en fijnmechanica deze dynamische klimaatkamer. En inmiddels probeert hij zijn klimaatkolommen ook op de markt te brengen. “We hopen dat er partijen zijn die zelf zo’n lab willen installeren of experimenten willen doen op de VU.”

Hij is momenteel in gesprek met andere academische instellingen. “Maar het kan ook interessant zijn voor de landbouwtechnologie. Bedrijven die werken aan zaadveredeling kunnen hierin hun nieuw ontwikkelde gewassen testen.”

Michella Ligtelijn

Michella Ligtelijn doet op dit moment een experiment in de klimaatkolommen voor haar masterstudie ecologie. “Ik heb deze grondmonsters in drie verschillende concentraties besproeid met pesticiden die veelvuldig gebruikt worden in onder meer de aardappelteelt – die stof wordt ook geassocieerd met de bijensterfte. Ik kijk hoeveel springstaartjes er daarna nog in de bodem zitten. Dat zijn kleine bodemdiertjes. In mijn kolommen met een gezonde bodem zitten er wel 500 per stuk.”

Sterfte

Een week na het sproeien haalde Ligtelijn de helft van de kolommen leeg om te analyseren. “Ik kan al zeggen: het landbouwgif gaat de grond in”, zegt ze monter, “en er is sterfte: een deel van de springstaartjes gaat dood door de stof.”

Al die beestjes moet ze tellen door de microscoop om te weten te komen hoe groot de sterfte is. “We zijn nu bijna twee maanden verder en volgende week haal ik de grondmonsters die hier nog staan weg om te analyseren. Ik verwacht in totaal wel 25.000 springstaartjes te tellen.”

klimaatkolom

In elke kolom zit een hapje uit een groot weiland bij Wageningen, dat zo schoon mogelijk wordt gehouden. Alles zit erin: planten, schimmels, bacteriën, springstaartjes, en ook wormen. “Die bruine vlekjes op het glas komen van wormen”, wijst Ligtelijn. “Als de grond te droog wordt, komen ze naar boven en dit blijft dan achter. Vanochtend zag ik er een paar, even kijken. Nee, die zijn weg.”

Franken, turend in een andere kolom: “Hier, pissebedden, is dat iets voor een foto?” Maar ze zijn te slecht te zien.

Het regent

In dit experiment probeert Ligtelijn de natuurlijke omstandigheden in Nederland zo goed mogelijk na te bootsen. “Ik laat het twee keer per week regenen”, vertelt Ligtelijn. “Vijftig milliliter, gebaseerd op wat er gemiddeld in een jaar in Nederland valt. In het echt is er meer variatie in het weer en in de grond, maar ik zie dat de variatie kleiner is binnen kolommen die dezelfde behandeling hebben gehad dan ertussen, dus dat is goed.”

En, voegt ze toe, dit experiment is met maar één giftige stof. “In werkelijkheid gebruiken boeren een mix en die stoffen versterken elkaar vaak op een negatieve manier. Daar wordt nog weinig op getest, dus er is nog genoeg te doen.”